PALEIS VOOR SCHONE KUNSTEN BRUSSEL

22 FEBRUARI – 25 JUNI 2000

Tussen 1991 en 2000 heb ik een studie gewijd aan de landelijke, huiselijke weefkunst in Noord-Afrika : de vrouwelijke weefkunst van sedentaire en nomadische rurale gemeenschappen. Deze kunst was hoofdzakelijk voor eigen gebruik in huis (of tent); slechts bepaalde types waren voor verkoop of ruil bestemd. Vooral in de geknoopte tapijten, de kilims en de vrouwelijke wikkelkledij kwam de soms hoogst-persoonlijke stijl van de kunstenares tot uiting.

Dit onderzoek leidde tot de tentoonstelling Borderline, in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, februari-juni 2000, met Zaha Hadid als designer, en een boek in Nederlandse en Franse uitgave[1].

De doelstelling van dit boek over de landelijke textiele kunst van de Maghreb was  meervoudig.

  •  

Vooreerst werd getracht, een kunstpatrimonium te ontsluiten, dat, in weerwil van  de kwaliteit en omvang ervan, nooit voorwerp van wetenschappelijk onderzoek is geweest. (Weliswaar bestonden er oudere, eerder beschrijvende werken, en meer recente, niet volgens wetenschappelijke criteria samengestelde publicaties). Hierbij wordt de vraag gesteld naar de geschiedenis van deze kunst. Hoe ver gaat ze in de tijd terug? Welke bronnen bieden ons hierin inzicht?

Ten tweede beoogde het de gender-specifieke dimensie van deze kunst te onderzoeken. Deze textiele kunst ontstond binnen een volgens gender-segregatie georganiseerde samenleving, en was zo goed als uitsluitend eigen aan vrouwen. In welke zin sloot het weven aan bij de traditionele, holistische cultuur van deze vrouwen?

Ten derde is er het probleem van de interpretatie. Deze textielkunst is haast nooit figuratief (herkenbare figuren verwijzen naar de werkelijkheid, volgens het principe van afwezigheid en vervanging door het symbool).

Ze werkt slechts met abstracte vormen en motieven; in haar meest vrije vorm verlaat ze zelfs dit repertorium en kiest ze voor volstrekt unieke composities.

Deze stijlen (tussen de ‘geordende’ en de ‘vrije’ pool) bestaan reeds eeuwen. De zuivere abstractie is dus geen vinding van een Westerse 20e-eeuwse avantgarde, maar van niet in een schriftcultuur levende plattelandsvrouwen (i.c. in de Maghreb, maar dezelfde vaststelling geldt ook voor andere regio’s en continenten). Toch is deze abstractie niet zomaar volgens ‘decoratieve’ beginselen opgevat. Ze is intellectueel en/of emotioneel soms uiterst geladen. Wat zijn dan de inhouden van deze kunst? Volgens welke mechanismen werkt ze en verloopt de esthetische/ethische overdracht?

In het bestaande wetenschappelijk vertoog over kunst zijn geen criteria of categorieën voorhanden, om deze analyse te kunnen uitvoeren. Slechts veldwerk en het experimenteel opbouwen van zulke categorieën bieden hier een uitweg.

Vanuit de vaststelling dat geen enkele van de bestaande kunsthistorische of semiotische methodes  van beeldanalyse in staat was, deze kunst te verhelderen, werd onderzocht hoe de betekenis- en zingeving van deze kunst langs een niet-representerende, niet-fallocentrische weg ‘werkte’[2], hoe een hieraan beantwoordende ‘lezing’ ervan kan ontwikkeld worden, en welke de mogelijkheden en grenzen zijn tot ontleding van een matrixiale betekenisoverdracht.

Publicatie : Azetta. Berbervrouwen en hun kunst, Gent-Brussel, Ludion/Paleis voor Schone Kunsten, 2000. 288 pp.[Franse uitgave: Azetta. L’art des femmes berbères, Gent-Brussel-Parijs, Ludion/Paleis voor Schone Kunsten/Flammarion, 2000. 288 pp.].


[1] Ik dank Piet Coessens, van 1992 tot 2002 directeur-generaal van de ‘Vereniging voor Tentoonstellingen Paleis voor Schone Kunsten Brussel’ voor zijn algehele inzet voor dit project; zonder zijn steun zou het onmogelijk zijn geweest, het te realiseren.

[2] Vanuit de psychoanalyse werden recent ook beslissende stappen gezet in het werk van Bracha Ettinger, die de mogelijkheden van een niet-fallische betekenisschepping (de ‘matrix’ als anders-symbolisch veld) onderzoekt.