Uitgangspunt was een enigmatisch schilderij uit 1493 dat een feest en een ritueel uitbeeldt (Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, nr. 529). Uitgaande van de identificatie van deze rite, die in de 15e eeuw in West-Europa al tot een artistiek spektakel ge-evolueerd was (de moresca), wordt het onderzoek verdergezet naar meer perifere Europese regio’s: de Balkan en de Mediterrane wereld. Analoge rites leefden aldaar langer door; aan de andere kant beschikken we over documentatie die verder in de tijd (tot de 5e/6e eeuw voor onze tijdrekening) teruggaat.

Tevens kon het onderzoek uitgebreid worden naar de overkant van de Middellandse Zee, waar tot heden toe dergelijke riten in gebruik bleven.

De moresca, morris, mummers’ play, calus, boritza, argia, tarantella, zar, bori, gnaoua lila vormen een waaier van gelijksoortige riten die alle gericht zijn op genezing van een psychische stoornis. Dit geschiedde doorheen een synesthetische rite met muziek en een dans die leidde tot een kataleptische trance. Deze trance was als een dood en hergeboorte.

Uit dit onderzoek bleek, door een analyse van een tweehonderdtal kunstwerken en door historische, volkskundige en andere gegevens, hoe doorheen erg uiteenlopende culturen een analoge proefondervindelijke praktijk/performance/rite/therapie tot stand kwam. De verschijningsvormen konden onderling sterk afwijken, maar de functies en de basisstructuur waren gelijkaardig. Tevens ontwikkelden zich, vanaf de late jaren 1980, binnen de Westerse jeugdculturen enkele muzikale tendenzen (techno, etc.) die vanuit spitstechnologische middelen naar soortgelijke ervaringen (trance) streefden, of: hoe het verlangen naar psychische heling zich, van animistische tot post-industriële culturen, een weg zoekt.

Het belang van dit onderzoek ligt in de multidisciplinaire en de cross-culturele benadering van een praktijk, die door antropologisch onderzoek al langer bestudeerd was buiten Europa, maar als exogeen aan de historische Westerse traditie werd beschouwd. Het leert ook dat, achter zeer uiteenlopende esthetische formules, een analoge inhoud kan schuilgaan.

Daarnaast onthult het een ver in de tijd teruggaande, gender-specifieke dimensie van deze praktijk: de kataleptische trance was, vanaf de Dionysische cultus tot de huidige parallellen in Noord-Afrika, een aangelegenheid van vrouwen.

De tentoonstelling behelsde middeleeuwse voorstellingen van het mummers’ play en de moresca, 17e – 19e-eeuwse schilderingen van de tarantella, hedendaagse schilderijen van Marokkaanse kunstenaars waarvan enkelen uit de gnaoua-kringen, en, in de toenmalige bunker van het KMSKA, een video van een techno-rave en een video van een Gnaoua-ritueel, waarvan de soundtracks via een switch in een koptelefoon beluisterd konden worden en die, hoewel dit niet de bedoeling was, hetzelfde ritme volgden.

Publicatie : De kleuren van de geest. Dans en trance in Afro-Europese tradities, Gent, Snoeck-Ducaju, 1997. 298 pp. Franse uitgave: Vols d’âmes. Traditions de transe afro-européennes, Gent, Snoeck-Ducaju, 1997. 298 pp.